In een eerdere uitgave hebben wij u al kennis laten maken met de implicaties voor het pensioen van de DGA als gevolg van de fiscale wetgeving als onderdeel van het Pensioenakkoord. Momenteel ligt het wetsontwerp ter behandeling bij de Tweede Kamer. De beoogde ingangsdatum van de eerste fase is nog steeds 1 januari 2013. Belangrijkste thema daarbij is de verschuiving van de pensioenleeftijd naar 66 jaar. Bereidt u zich maar voor op een rondje pensioenovereenkomsten. Alle pensioenovereenkomsten met een pensioenleeftijd van 65 jaar en een fiscaal maximaal opbouwpercentage moeten, zoals het nu naar uitziet, voor 1 januari 2013 aangepast worden. Als er één ding is dat we hebben geleerd van de vorige majeure fiscale wijzigingen, de Witteveen- en VPL-aanpassingen in 2004 en 2005, is dat er geen standaard DGA bestaat. Het kritiekloos laten tekenen van een model pensioenovereenkomst van de fiscus geeft meer nadelen dan voordelen. Deze staan vol met niet-in-de- balans-opgenomen-verplichtingen. Beter is het om de wetswijziging aan te grijpen om met uw DGA’s om tafel te gaan en hen te vragen wat zij echt willen en de consequenties daarvan te bespreken: “Echt pensioen of fiscaal pensioen”.
Resultaten
Afkoopsom kapitaalverzekering met lijfrenteclausule volledig belast.
Een belastingplichtige ontvangt in 2007 een afkoopsom ter grootte van ca. € 50.000 voor een in 1984 afgesloten kapitaalverzekering met lijfrenteclausule en geeft dit bedrag niet aan in zijn IB-aangifte. De inspecteur verhoogt de aanslag echter met genoemd bedrag. Voor de rechter stelt de belastingplichtige dat de premies op de afkoopsom in mindering moeten worden gebracht omdat deze in het verleden niet in aftrek zijn gebracht. Van belang is dat de premies wettelijk gezien aftrekbaar waren en dat een besluit uit 1990 een tegemoetkoming biedt als is verzuimd de premies af te trekken. Die tegemoetkoming houdt in dat de saldomethode mag worden toegepast. In casu zou dat betekenen dat bij de vaststelling van het belastbare bedrag de premies in mindering komen op de afkoopsom. Voorwaarde is dat de belastingplichtige kan aantonen dat de premies in het verleden niet zijn afgetrokken. De belastingplichtige kan het bewijs echter niet leveren waardoor de rechter de inspecteur in het gelijk stelt. De afkoopsom is dus volledig belast (Hof Arnhem, 20 januari 2011, nr. 11/00536).
Fiscus gaat hoogte goudenhanddrukstamrechten kritischer bekijken, deel 2
Zoals aangekondigd in de vorige editie van Pensioen up to Date zouden wij terugkomen op de Handreiking gederfd of te derven loon van de belastingdienst (versie 7 december 2010, www.belastingdienstpensioensite. nl). Deze handreiking is van belang voor de vaststelling van de hoogte van het goudenhanddrukstamrecht d.w.z. een recht op een periodieke uitkering ter vervanging van gederfd of te derven loon (zie art. 11 lid 1 Wet LB 1964). Er is namelijk niet altijd een direct verband aanwezig tussen de hoogte van het stamrecht en het gederfde of te
derven loon. Het komt bijvoorbeeld voor dat men reeds verdiend loon dat ten tijde van het ontslag nog niet is uitbetaald ook in het stamrecht wil onderbrengen. Maar dat is strikt genomen niet toegestaan omdat het geen gederfd of te derven loon betreft. De handreikingvermeldt dan ook expliciet dat looncomponenten – zoals vakantiegeld, tantièmes, provisies e.d. – die reeds zijn inverdiend door de verrichte arbeid, uit de ontslagvergoeding dienen te worden geëlimineerd bij de vaststelling van het (vrijgestelde) stamrecht. Voorts noemen wij nog
een aantal belangrijke punten uit de handreiking die voor de vaststelling van het (vrijgestelde) stamrecht van belang zijn
Einde aan voortzetting pensioenopbouw tijdens werkloosheid o.b.v. FVP-regeling. Pensioenreparatie?
Tot 2011 was het voor werknemers van 40 jaar en ouder mogelijk om met een bijdrage uit hoofde van de FVP-regeling de pensioenopbouw gedurende de loongerelateerde WW-periode voort te zetten. De bijdrage heeft een voorwaardelijk karakter en wordt pas na afloop van die periode vastgesteld en uitbetaald aan de pensioenuitvoerder. Sinds 2000 is het vermogen van de Stichting FVP (Financiering Voortzetting Pensioenverzekering) aan het slinken omdat de uitgaven de beleggingsinkomsten overstijgen onder meer als gevolg van de sterk gestegen instroom van werkloze werknemers in de FVP-regeling. Daarom is in 2009 besloten de regeling met ingang van 1 januari 2011 stop te zetten voor nieuwe gevallen. Werknemers van 40 jaar of ouder die op of na 1 januari 2011 in de WW belanden komen dus niet meer in aanmerking voor een FVP-bijdrage.
Overigens betekent dit niet dat werknemers die vóór 2011 zijn ingestroomd hun schaapjes op het droge hebben. Voor de instromers in 2010 zijn de betalingen al opgeschort tot uiterlijk 1 januari
2014. Daarnaast zijn er allerlei onzekerheden over de uiteindelijke hoogte van de bijdrage. Voor alle werknemers die zijn ingestroomd (dus vóór 2011) blijft het voorwaardelijke karakter van de
FVP-bijdrage van kracht en gelden er geen harde garanties.
Prudent beleggingsbeleid van DGA-pensioenstichting wordt door Hoge Raad afgestraft
Een pensioenstichting die het pensioen van vijf voormalige DGA’s uitvoerde wijzigde het beleggingsbeleid nadat ook de laatste van die vijf met pensioen ging. Vrijwel de gehele aandelenportefeuille (55% van het totaal) werd verkocht en vervangen door effecten binnen het door de vermogensbeheerder geadviseerde defensievere beleggingspatroon. Daarmee werd een boekwinst behaald van ca. € 300.000 die door de fiscus tevens tot de belastbare winst werd gerekend. De belastingplichtige stichting trachtte, naar bleek tevergeefs, een beroep te doen op de ruilarresten om de belastingheffing uit te stellen (Hoge Raad, 3 december 2010, nr. 09/04361, 81 RO). Dit is een sneu geval. De vermogensbeheerder, ABN AMRO, adviseerde op basis van een interne richtlijn die voortvloeide uit haar zorgplicht, om de beleggingen te wijzigen teneinde de pensioenen meer zeker te stellen. Het gevolg daarvan is nu dat door belastingheffing minder middelen aanwezig zijn om het pensioen uit te keren. De vraag is of de adviseurs hier handig zijn opgetreden. ABN AMRO heeft de stichting namelijk de mogelijkheid geboden om van haar advies af te wijken. Daartoe zou de stichting uitdrukkelijk moeten verklaren dat zij zou afwijken van het advies van de bank en dat zij zich bewust is van de risico’s.
Alweer een arrest inzake overdracht geindexeerde pensioenen
De Hoge Raad heeft, na sprongcassatie, bevestigd dat de indexatiecomponent, begrepen in de overdrachtswaarde van een open geïndexeerd pensioen, bij de overdragende bv niet in één keer aftrekbaar is van de fiscale winst in het jaar van overname (Hoge Raad, 24 december 2010, nr. 09/03431). In Pensioen up to Date 2009, nr. 5 berichtten wij al over deze zaak naar aanleiding van de uitspraak van rechtbank Den Haag van 21 juli 2009. De belastingdienst zal dit arrest als een grote triomf vieren. Maar feitelijk is er niets nieuws onder de zon. De Hoge Raad bevestigt wat al decennia in de wet staat en daarover hebben wij u al uitgebreid geïnformeerd, mede in verband met het vermaledijde besluit van 3 juli 2008 (nr. CPP/447M).
Wettelijk recht op waardeoverdracht en lagere rekenrente: minder bijbetalen
Werknemers hebben, op grond van de Pensioenwet, recht op de waardeoverdracht van hun pensioenaanspraken bij verandering van werkgever. Tot 2008 werd de overdrachtswaarde berekend op een vaste rente van 4%, maar deze is nu gebaseerd op de marktrente. Deze marktrente wordt jaarlijks bepaald op basis van de per 1 oktober door DNB gepubliceerde rente termijnstructuur met een looptijd van 25 jaar. Het verschil tussen deze wettelijke rente en de tariefrente van 3% die verzekeraars hanteren in collectieve contracten kan belangrijke financiële consequenties hebben voor werkgevers. Als de wettelijke rente hoger is dan de tariefrente van 3% dan dient de nieuwe werkgever i.v.m. de binnenkomende waardeoverdracht bij te betalen, terwijl de oude werkgever i.v.m. de uitgaande waardeoverdracht juist geld terug krijgt van de verzekeraar. Let op: deze problematiek doet zich alleen voor bij overdrachten naar verzekeraars en niet bij overdrachten tussen pensioenfondsen. Bij een overdracht naar regelingen op basis van een premieovereenkomst beschikbarepremieregeling) of een kapitaalovereenkomst hoeft er niet te worden bijbetaald.
De Premiepensioeninstelling (PPI). Kunnen we daar wat mee?
Met ingang van dit jaar is het mogelijk een zogeheten premiepensioeninstelling (PPI) op te richten. Een PPI is een soort pensioenfonds waar minder zware eisen aan worden gesteld.
De PPI kan alleen als uitvoerder optreden van beschikbarepremieregelingen in de opbouwfase en niet in de uitkeringsfase. In de PPI kunnen geen verzekeringen worden afgesloten. Een PPI
kan dus niet als verzekeraar optreden van partner-, wezen- en arbeidsongeschiktheidspensioen. Zoals gezegd mag de PPI geen pensioen uitkeren. Dit zijn belangrijke beperkingen van de PPI.
Wat is dan het voordeel van de PPI? Het belangrijkste argument dat wordt genoemd is een kostenvoordeel. Tegen minder kosten kan pensioenkapitaal worden opgebouwd. De vraag is of dit juist
is. De kosten van een verzekeraar kunnen, als je een beetje goed onderhandelt, ook fors worden teruggebracht. En de PPI zal ook de nodige rompslomp met zich mee brengen voor werkgevers c.q. oprichters. Er gelden weliswaar minder zware eisen maar toch moet de PPI voldoen aan regels op het gebied van minimum eigen vermogen, deskundigheid, integriteit, bedrijfsvoering.
En uiteraard moet er een professioneel bestuur zijn.
Belangrijk nieuw fiscaal besluit: netto beschikbarepremiestaffels en nieuwe bonusstaffel. De hoofdpunten
“Duizenden ondernemers slachtoffer van pensioentruc”, kopte het Financieel Dagblad op 1 februari jl. Onderwerp van het artikel waren de kosten in zogeheten semi-collectieve pensioencontracten. Dit zijn contracten waarbij voor een groep van werknemers een pensioen, meestal een beschikbarepremieregeling, wordt geregeld maar waarbij iedere werknemer een individuele polis krijgt. De kosten van dergelijke contracten zijn veel hoger dan in een echt collectief contract waarbij werknemers geen eigen individuele polis krijgen. Overigens is naar onze mening de kop van het artikel in het FD onjuist: het is juist de werknemer, en niet de werkgever, die de dupe is. Immers, de hoge kosten gaan ten koste van het rendement en dus van de waardeopbouw in de polis van de werknemer. Ook is het de vraag of ondernemers niet de hand in eigen boezem moeten steken. Zij waren blijkbaar niet bereid om echt onafhankelijke, deskundige adviseurs in te huren. Het is mede deze kortzichtigheid die nu tot discussie leidt en tot gevolg kan hebben dat werknemers massaal claims gaan indienen bij hun werkgever. Hier ligt een duidelijke taak voor de accountant. Het opzetten of wijzigen van een pensioenregeling moet niet aan de ondernemer zelf worden overgelaten. Daarvoor is de pensioenmaterie te complex en zijn de belangen te groot.