Op 9 januari 2014 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving RJ-uiting 2014-1 gepubliceerd. Volgens deze uiting is waardering van de pensioenverplichting op basis van fiscale grondslagen alleen nog maar toegestaan indien dit niet leidt tot belangrijke verschillen ten opzichte van de commerciële grondslagen. De RJ is van mening dat in de huidige tijd van lage rentestanden door de waardering volgens fiscale grondslagen, het eigen vermogen te hoog wordt weergegeven. De RJ is voornemens om deze uiting van toepassing te laten zijn op boekjaren die aanvangen of op 1 januari 2014. Er wordt sterk aanbevolen om met onmiddellijke ingang de pensioenverplichting voor de DGA niet langer te waarderen volgens fiscale grondslagen.
Resultaten
Afkoop van stamrecht. Waarde?
Met ingang van 2014 is de stamrechtvrijstelling in de wet Loonbelasting afgeschaft. Na deze datum ontvangen ontslagvergoedingen worden progressief belast. Voor bestaande stamrechten geldt eerbiedigende en zelfs verruimende werking. Het sanctieregime verdwijnt en in 2014 wordt het stamrecht voor slechts 80% in de heffing betrokken bij afkoop. Wij berichtten u hierover uitgebreid in PutD 2013-16.
Kan de pensioenverplichting ook wat lager?
De economische malaise gaat niet ongemerkt voorbij aan de MKB-
ondernemer. Wij krijgen regelmatig de vraag of de fiscale pensioenverplichting
niet wat lager kan. Met name de actuariële supertanker speelt de, intussen niet
meer zo goed renderende, BV parten. Daarmee wordt de actuariële oprenting van
de pensioenvoorziening voor de opgebouwde pensioenaanspraken bedoeld. Die
oprenting gaat altijd door, ook als de pensioenopbouw is gestopt. De reden om de
pensioenverplichting lager te waarderen dan op het maximale fiscale niveau, heeft
zowel rationele als emotionele kanten. Ter voorkoming van verdampende verliezen
en een beter ogende fiscale balanspresentatie richting stakeholders. Inmiddels
zullen deze stakeholders ook al wel op de hoogte zijn van het verschil tussen de
fiscale pensioenverplichting en de bedrijfseconomische pensioenverplichting zodat
dit struisvogelargument steeds minder hout zal snijden.
Vervroegen of uitstellen van het pensioen en de pensioenverplichting effect marktrente
In vrijwel elke pensioenovereenkomst is
de mogelijkheid tot vervroeging of uitstel van pensioen
opgenomen. Sinds het besluit van 30 augustus 2011, nr.
BLKB2011/1231M wordt voor de vervroeging van het pensioen
tot aan 60 jarige leeftijd zelfs niet langer de voorwaarde van
stoppen met werken gesteld. Voor het uitstellen van pensioen
tot aan 5 jaar van de oorspronkelijke pensioenleeftijd geldt nog
wel de voorwaarde van doorwerken. In de praktijk blijkt dat
bij een pensioenrichtleeftijd van 65 jaar, de leeftijd waarop de
DGA daadwerkelijk met pensioen gaat, te variëren tussen de
60 en 70 jaar. De pensioenen worden bij vervroeging actuarieel
gekort en bij uitstel actuarieel verhoogd. De herrekening vindt
dan zoals vastgelegd in de meeste pensioenovereenkomsten
plaats op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
Tevens dient de omzetting plaats te vinden op basis van de
tarieven die zakelijke partijen zoals een pensioenverzekeraar
en verzekerde met elkaar overeen zouden komen. Kortom bij
de herrekening moet worden uitgegaan van de marktrente en
leefijdsterugstellingen. En dit heeft een verstorend effect op de
fiscale pensioenverplichting.
Afschaffing van de levensloopfiscaal voordeel in 2010
Met ingang van 2012 was nieuwe toegang tot
de levensloopregeling al geblokkeerd. Alleen per 31-12-2011
bestaande deelnemers met een saldo van € 3.000,– of meer,
konden gebruik blijven maken van de levensloopfaciliteit
op grond van een zeer ruime overgangsregeling. Deze
overgangsregeling is met ingang van 2013 sterk ingeperkt. Per
einde 2021 bestaat de levensloopfaciliteit niet meer en wordt
het dan aanwezige saldo tot het box-I inkomen gerekend. Een
strop voor de DGA’s die met de levensloop dachten alsnog
een prépensioen te realiseren. Het opgebouwde saldo van
maximaal 210% van het salaris zou dan immers vanaf 62 jaar
tot aan de 65-jarige leeftijd worden uitgekeerd.
Nieuwe beschikbare premiestaffels per 1 januari 2014
De verhoging van de pensioenleeftijd naar
67 jaar heeft impact op iedere pensioenregeling in Nederland.
Steeds meer pensioenregelingen in Nederland zijn gebaseerd
op het beschikbare premiestelsel. Over het algemeen
zijn dit collectieve pensioenregelingen voor werknemers,
maar mondjesmaat stappen DGA’s ook over op dit type
pensioenregeling.
Om aan de praktijk tegemoet te komen, zijn door Financiën
nieuwe algemeen toepasbare beschikbare premiestaffels
gepubliceerd op 13 december 2012. Dit 2012-besluit combineert
MINISPECIAL: De WfT-vergunning pensioenverzekering aan de hand van 8 vragen en antwoorden.
De WfT-vergunning pensioenverzekering aan de hand van 8 vragen en antwoorden:
De indexeringsbeslissing
In verreweg de meeste pensioenovereenkomsten van de DGA is de bepaling opgenomen dat de pensioenen na ingang zoveel mogelijk welvaarts- of waardevast worden gehouden. In de praktijk wordt er echter bij de beoordeling of indexatie überhaupt mogelijk is onvoldoende invulling gegeven aan het begrip ‘zoveel mogelijk’. Terwijl pensioenfondsen en masse besluiten om de pensioenen niet te indexeren of zelfs negatief te indexeren, korten dus, indexeert menig DGA onbekommerd het ingegane pensioen zonder zich af te vragen of er ruimte is om te indexeren. Een dekkingstekort is eerder aanwezig dan menigeen denkt. Of er sprake is van voldoende dekking is niet zonder meer direct af te leiden uit de jaarrekening, aangezien in veel gevallen gekozen is voor de waardering van de verplichting op fiscale grondslagen. Een pensioenverplichting berekend op basis van fiscale grondslagen vertegenwoordigt als gevolg van de forse fiscale beperkingen een te lage waarde.
Afkoop saldolijfrente eigen beheer leidt tot prijsgeven van pensioenaanspraak
In een onlangs gepubliceerde uitspraak volgde het Hof Den Bosch 6 oktober 2011 (11/00051) de stelling van de inspecteur dat afkoop van een saldo-lijfrente 4 jaar na dato alsnog bestempeld werd als het afzien van een pensioenaanspraak. Een opmerkelijke uitspraak die eens te meer duidelijk maakt dat het wapen van artikel 19b lid 1 vaak succesvol wordt ingezet door de fiscus.
Waardering van een gericht stamrecht, wederom een Pyrrhus overwinning?
Na een jarenlange discussie over de waardering van gerichte stamrechten heeft de Hoge Raad op 9 april 2010 (BNB 2010/242) uitgemaakt dat het oprentingspercentage zoals opgenomen in de stamrechtovereenkomst niet van belang is voor de tussentijdse waardering van het stamrecht. Dit dient slechts als rekengrootheid om het te bereiken stamrechtkapitaal en de hiermee samenhangende lijfrentetermijnen te bepalen. Aan dit arrest hebben wij aandacht besteed in Pensioen-up-to-Date 2010 nr. 3.