De problematiek van het prijsgeven van pensioenrechten bij Antilliaanse pensioen-BV’s is ‘ouwe koek’. Immers tot 1 januari 1995 mocht een pensioen-BV in het buitenland zijn gevestigd. Thans geldt nadrukkelijk de voorwaarde dat de BV de pensioenverplichting voor de heffing van de vennootschapsbelasting tot het binnenlands vermogen rekent (art. 19a lid 1 onderdeel d Wet LB 1964). Toch was er onlangs weer een uitspraak over deze problematiek.
Resultaten
Afstorten pensioenvoorziening eigen beheer bij echtscheiding naar evenredigheid van het aanwezige vermogen
Bij Rechtbank Middelburg speelde de volgende casus. Een DGA, die pensioen in eigen beheer heeft, is gescheiden. De vraag kwam aan orde of de ex-echtgenote pensioenaanspraken heeft en hoe groot die zijn. Van belang is dat de BV waar het pensioen is ondergebracht onvoldoende vermogen heeft. De ex heeft op basis van de Wet pensioenverevening recht op een deel van het ouderdomspensioen en wil dat haar deel bij een verzekeraar wordt afgestort. Omdat er niet voldoende vermogen was oordeelde de rechtbank dat de pensioenaanspraken naar evenredigheid moesten worden verdeeld (Rechtbank Middelburg, 22 december 2010, nr. HA ZA 090147). Dus als er 20% tekort aan vermogen is betekent dit het deel van het pensioen waar de ex recht op heeft ook met 20% wordt gekort. Een redelijke uitspraak.
Alweer een arrest inzake overdracht geindexeerde pensioenen
De Hoge Raad heeft, na sprongcassatie, bevestigd dat de indexatiecomponent, begrepen in de overdrachtswaarde van een open geïndexeerd pensioen, bij de overdragende bv niet in één keer aftrekbaar is van de fiscale winst in het jaar van overname (Hoge Raad, 24 december 2010, nr. 09/03431). In Pensioen up to Date 2009, nr. 5 berichtten wij al over deze zaak naar aanleiding van de uitspraak van rechtbank Den Haag van 21 juli 2009. De belastingdienst zal dit arrest als een grote triomf vieren. Maar feitelijk is er niets nieuws onder de zon. De Hoge Raad bevestigt wat al decennia in de wet staat en daarover hebben wij u al uitgebreid geïnformeerd, mede in verband met het vermaledijde besluit van 3 juli 2008 (nr. CPP/447M).
Wettelijk recht op waardeoverdracht en lagere rekenrente: minder bijbetalen
Werknemers hebben, op grond van de Pensioenwet, recht op de waardeoverdracht van hun pensioenaanspraken bij verandering van werkgever. Tot 2008 werd de overdrachtswaarde berekend op een vaste rente van 4%, maar deze is nu gebaseerd op de marktrente. Deze marktrente wordt jaarlijks bepaald op basis van de per 1 oktober door DNB gepubliceerde rente termijnstructuur met een looptijd van 25 jaar. Het verschil tussen deze wettelijke rente en de tariefrente van 3% die verzekeraars hanteren in collectieve contracten kan belangrijke financiële consequenties hebben voor werkgevers. Als de wettelijke rente hoger is dan de tariefrente van 3% dan dient de nieuwe werkgever i.v.m. de binnenkomende waardeoverdracht bij te betalen, terwijl de oude werkgever i.v.m. de uitgaande waardeoverdracht juist geld terug krijgt van de verzekeraar. Let op: deze problematiek doet zich alleen voor bij overdrachten naar verzekeraars en niet bij overdrachten tussen pensioenfondsen. Bij een overdracht naar regelingen op basis van een premieovereenkomst beschikbarepremieregeling) of een kapitaalovereenkomst hoeft er niet te worden bijbetaald.
De Premiepensioeninstelling (PPI). Kunnen we daar wat mee?
Met ingang van dit jaar is het mogelijk een zogeheten premiepensioeninstelling (PPI) op te richten. Een PPI is een soort pensioenfonds waar minder zware eisen aan worden gesteld.
De PPI kan alleen als uitvoerder optreden van beschikbarepremieregelingen in de opbouwfase en niet in de uitkeringsfase. In de PPI kunnen geen verzekeringen worden afgesloten. Een PPI
kan dus niet als verzekeraar optreden van partner-, wezen- en arbeidsongeschiktheidspensioen. Zoals gezegd mag de PPI geen pensioen uitkeren. Dit zijn belangrijke beperkingen van de PPI.
Wat is dan het voordeel van de PPI? Het belangrijkste argument dat wordt genoemd is een kostenvoordeel. Tegen minder kosten kan pensioenkapitaal worden opgebouwd. De vraag is of dit juist
is. De kosten van een verzekeraar kunnen, als je een beetje goed onderhandelt, ook fors worden teruggebracht. En de PPI zal ook de nodige rompslomp met zich mee brengen voor werkgevers c.q. oprichters. Er gelden weliswaar minder zware eisen maar toch moet de PPI voldoen aan regels op het gebied van minimum eigen vermogen, deskundigheid, integriteit, bedrijfsvoering.
En uiteraard moet er een professioneel bestuur zijn.
Fiscus gaat hoogte goudenhanddrukstamrechten kritischer bekijken, deel 2
Zoals aangekondigd in de vorige editie van Pensioen up to Date zouden wij terugkomen op de Handreiking gederfd of te derven loon van de belastingdienst (versie 7 december 2010, www.belastingdienstpensioensite. nl). Deze handreiking is van belang voor de vaststelling van de hoogte van het goudenhanddrukstamrecht d.w.z. een recht op een periodieke uitkering ter vervanging van gederfd of te derven loon (zie art. 11 lid 1 Wet LB 1964). Er is namelijk niet altijd een direct verband aanwezig tussen de hoogte van het stamrecht en het gederfde of te
derven loon. Het komt bijvoorbeeld voor dat men reeds verdiend loon dat ten tijde van het ontslag nog niet is uitbetaald ook in het stamrecht wil onderbrengen. Maar dat is strikt genomen niet toegestaan omdat het geen gederfd of te derven loon betreft. De handreikingvermeldt dan ook expliciet dat looncomponenten – zoals vakantiegeld, tantièmes, provisies e.d. – die reeds zijn inverdiend door de verrichte arbeid, uit de ontslagvergoeding dienen te worden geëlimineerd bij de vaststelling van het (vrijgestelde) stamrecht. Voorts noemen wij nog
een aantal belangrijke punten uit de handreiking die voor de vaststelling van het (vrijgestelde) stamrecht van belang zijn
Einde aan voortzetting pensioenopbouw tijdens werkloosheid o.b.v. FVP-regeling. Pensioenreparatie?
Tot 2011 was het voor werknemers van 40 jaar en ouder mogelijk om met een bijdrage uit hoofde van de FVP-regeling de pensioenopbouw gedurende de loongerelateerde WW-periode voort te zetten. De bijdrage heeft een voorwaardelijk karakter en wordt pas na afloop van die periode vastgesteld en uitbetaald aan de pensioenuitvoerder. Sinds 2000 is het vermogen van de Stichting FVP (Financiering Voortzetting Pensioenverzekering) aan het slinken omdat de uitgaven de beleggingsinkomsten overstijgen onder meer als gevolg van de sterk gestegen instroom van werkloze werknemers in de FVP-regeling. Daarom is in 2009 besloten de regeling met ingang van 1 januari 2011 stop te zetten voor nieuwe gevallen. Werknemers van 40 jaar of ouder die op of na 1 januari 2011 in de WW belanden komen dus niet meer in aanmerking voor een FVP-bijdrage.
Overigens betekent dit niet dat werknemers die vóór 2011 zijn ingestroomd hun schaapjes op het droge hebben. Voor de instromers in 2010 zijn de betalingen al opgeschort tot uiterlijk 1 januari
2014. Daarnaast zijn er allerlei onzekerheden over de uiteindelijke hoogte van de bijdrage. Voor alle werknemers die zijn ingestroomd (dus vóór 2011) blijft het voorwaardelijke karakter van de
FVP-bijdrage van kracht en gelden er geen harde garanties.
Prudent beleggingsbeleid van DGA-pensioenstichting wordt door Hoge Raad afgestraft
Een pensioenstichting die het pensioen van vijf voormalige DGA’s uitvoerde wijzigde het beleggingsbeleid nadat ook de laatste van die vijf met pensioen ging. Vrijwel de gehele aandelenportefeuille (55% van het totaal) werd verkocht en vervangen door effecten binnen het door de vermogensbeheerder geadviseerde defensievere beleggingspatroon. Daarmee werd een boekwinst behaald van ca. € 300.000 die door de fiscus tevens tot de belastbare winst werd gerekend. De belastingplichtige stichting trachtte, naar bleek tevergeefs, een beroep te doen op de ruilarresten om de belastingheffing uit te stellen (Hoge Raad, 3 december 2010, nr. 09/04361, 81 RO). Dit is een sneu geval. De vermogensbeheerder, ABN AMRO, adviseerde op basis van een interne richtlijn die voortvloeide uit haar zorgplicht, om de beleggingen te wijzigen teneinde de pensioenen meer zeker te stellen. Het gevolg daarvan is nu dat door belastingheffing minder middelen aanwezig zijn om het pensioen uit te keren. De vraag is of de adviseurs hier handig zijn opgetreden. ABN AMRO heeft de stichting namelijk de mogelijkheid geboden om van haar advies af te wijken. Daartoe zou de stichting uitdrukkelijk moeten verklaren dat zij zou afwijken van het advies van de bank en dat zij zich bewust is van de risico’s.
Afstorten stamrechtverplichting eigen beheer bij echtscheiding? En andere stamrechtverdelingsperikelen bij echtscheiding
Inmiddels is duidelijk dat in pensioen-in-eigen-beheer-situaties sprake is van een afstortingsplicht. De pensioenrechten die een ex-echtgenoot van een DGA verkrijgt ten gevolge van echtscheiding, dienen in beginsel bij een professionele verzekeraar te worden afgestort (zie de bespreking van het arrest van de Hoge Raad 20 maart 2009, nr. C07/20, in Pensioen up to Date maart/ april, nr. 2, 2009). Maar hoe zit dat bij stamrechten in de eigen BV? Geldt dan ook een afstortingsverplichting? Deze en andere vragen komen hieronder aan bod.
Lage AOW-franchise in eigen beheer?
In de mei/juni editie van dit jaar behandelden wij de uitspraak van Rechtbank Den Haag d.d. 12 mei 2010, nr. AWB 09/4415 LB). Uit de uitspraak meenden wij af te leiden dat de onderhavige pensioenregeling een eindloonregeling betreft. Naar aanleiding hiervan werden wij gebeld door de adviseur die deze procedure voert. Hij deelde ons mede dat sprake is van een middelloonregeling. Het misverstand kon ontstaan omdat in de feitenomschrijving bij de uitspraak niets stond vermeld over de aard van de regeling – eindloon of middelloon -, terwijl dat natuurlijk wel van groot belang is. Voorts wist de adviseur te melden dat hij namens cliënt in hoger beroep is gegaan. Dus wordt vervolgd.