In Pensioen up to Date juli/augustus 2010, nr. 4 besteedden wij aandacht aan het fenomeen dat het Actuarieel Genootschap (AG) tegenwoordig jaarlijks updates publiceert van sterftetafels die eens in de 5 jaar verschijnen. Deze updates zijn in feite ook sterftetafels. Dit jaar verscheen update GBM/GBV 2004 – 2009 die ook weer een gestegen levensverwachting laat zien. Fiscaal stuit het op geen enkel bezwaar om deze nieuwste tafel meteen toe te passen bij de fiscale waardering. De hogere levensverwachting leidt er toe dat de waardering voor het ouderdomspensioen iets hoger uitvalt en de waardering voor het partnerpensioen, vanwege de gedaalde overlijdenskansen, iets lager. Per saldo komt de pensioenverplichting hoger uit. We laten, aan de hand van een voorbeeld, de verschillen zien met de vorig jaar gepubliceerde update sterftetafel 2003 – 2008:
Resultaten
Geen stamrechtvrijstelling voor compensatie nadeliger ontslagvergoeding in kader functiewijziging
Een werknemer heeft een arbeidsovereenkomst die voorziet in een gunstige ontslaguitkering bij voortijdig ontslag. De werknemer wordt geen ontslag maar een nieuwe functie aangeboden bij dezelfde werkgever. De bestaande arbeidsovereenkomst wordt vervangen door een nieuwe. De nieuwe arbeidsovereenkomst bevat een veel lagere ontslaguitkering. Ter compensatie van deze achteruitgang krijgt de werknemer een vergoeding van € 700.000 aangeboden. De bedoeling is deze vergoeding als stamrechtkapitaal in een BV onder te brengen. De inspecteur wijst het verzoek om toepassing van stamrechtvrijstelling (art. 11 lid 1 onderdeel g Wet LB 1964) echter af. Rechtbank Arnhem volgt de inspecteur in dit oordeel. De rechtbank overweegt dat de werknemer voorwaardelijke rechten op een toekomstig onzekere vergoeding heeft ingeruild voor een zekere en direct opeisbare vergoeding. Van een ontslagsituatie en een dientengevolge aan de werknemer uit te keren ontslagvergoeding is dan ook geen sprake. Hieruit volgt dat de ontvangen vergoeding niet kan worden aangemerkt als een vergoeding voor gemiste of te missen looninkomsten door ontslag. De stamrechtvrijstelling kan dan niet aan de orde komen (Rb. Arnhem 23 juni 2011, nr. AWB 10/3516).
Gevoelige nederlaag fiscus bij Hoge Raad. Ten onrechte afgetrokken lijfrentepremies leidde tot (deels) onbelaste uitkering
Op 15 oktober 1990 werd door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën bekend gemaakt dat het lijfrenteregime per 1 januari 1992 zou wijzigen (Brede Herwaardering). Voor bestaande lijfrentepolissen (kapitaalverzekering met lijfrenteclausule) en dus gesloten vóór 15 oktober 1990 gold overgangsrecht. Dat overgangsrecht hield in dat de lijfrentepremies vanaf 1 januari 1992 aftrekbaar bleven tot een maximum van € 8.478. Veel belastingplichtigen hadden er destijds belang bij om vóór 15 oktober 1990 een lijfrentepolis af te sluiten. Rond deze datum vonden bij verzekeraars Wild West taferelen plaats waarbij mensen zelfs met zakken geld bij verzekeraars voor de deur stonden om een lijfrentepolis af te sluiten.
Afkoopsom pre-bredeherwaarderingslijfrente belast bij echtgenoot met hoogste persoonlijke inkomen
Een man sloot in de jaren tachtig een lijfrenteverzekering en trok de premies af van zijn inkomen. In 2003 wordt de lijfrente afgekocht waarbij de afkoopsom aan de echtgenote van de man werd uitgekeerd. De vrouw, die een veel lager inkomen had dan haar man, gaf de afkoopsom in haar IB-aangifte op als belastbaar inkomen. Hof Amsterdam oordeelde dat de afkoopsom van een dergelijke kapitaalverzekering met lijfrenteclausule, waarop het oude fiscale regime van vóór 1992 van toepassing is gebleven, belast is bij de echtgenoot die het hoogste persoonlijke arbeidsinkomen heeft in het jaar dat de afkoopsom is genoten (op grond van hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, lid 1, van de Invoeringswet Wet IB 2001 juncto artikel 75 van de Wet IB 1964 (tekst 2000) juncto artikel 5, lid 1, Wet IB 1964 (tekst 1991)). De afkoopsom diende dus bij de man te worden belast (Hof Amsterdam, 28 april 2011, nr. P08/00498).
Pensioen omzetten in stamrecht: Fiscale kamikaze actie
Een vrouw is in dienst van een BV waarvan ze samen met haar man 50% van de aandelen heeft. In de arbeidsovereenkomst staat dat de BV voor haar een ouderdomspensioen in eigen beheer zal toekennen over de jaren 2000 t/m 2004 met een maximale last van € 120.000 voor de vennootschap. In verband met een verkoop van de aandelen wordt overeengekomen dat mevrouw uiterlijk in 2007 € 120.000 (+ 6% rente) ter aanwending krijgt voor pensioen. Dit bedrag wordt op de balans ultimo 2004 opgenomen. Mevrouw blijft nog tot en met 2007 in dienst van de vennootschap. Vervolgens wordt in 2007 een stamrechtovereenkomst opgesteld waaruit blijkt dat het genoemde bedrag plus de rente (€ 137.000) opeens als ontslagvergoeding ter beschikking wordt gesteld waarbij het de bedoeling is dat het geld als stamrechtkapitaal naar een stamrecht-BV wordt overgeheveld. In 2009 legt de inspecteur een na heffingsaanslag loonbelasting op voor de jaren 2004 en 2005 over het bedrag van € 137.000. De inspecteur ziet de vergoeding blijkbaar gewoon als loon uit dienstbetrekking en in ieder geval niet als vrijgestelde pensioenaanspraak. De BV stelt daarentegen dat de stamrechtvrijstelling (art. 11 lid 1 onderdeel g Wet LB 1964) van toepassing is. Rechtbank Breda stelt de inspecteur in het gelijk. De rechtbank overwoog dat de stamrechtovereenkomst feitelijk een uitwerking van de pensioenafspraken was. Er was dus geen sprake van vervanging van gederfd of te derven loon waardoor de stamrechtvrijstelling niet van toepassing was (Rb Breda 8 april 2011, nr. AWB 09/3354). Een rare casus. Het blijkt maar weer dat je afspraken duidelijk moet vastleggen en dat je niet zo maar ongestraft van het ene (pensioen) naar het andere (stamrecht) fiscale regime kan overstappen.
Pensioenaanspraak belast als resultaat uit overige werkzaamheden
Weer een gekke casus. Een vrouw verricht in de periode 2000-2004 als secretaris werkzaamheden voor een stichting. Op de verkregen vergoedingen wordt loonbelasting ingehouden. In 2003 is sprake van een toe te kennen pensioen en worden er reeds offertes opgevraagd bij een verzekeraar. In september 2003 wordt een stellig voornemen tot pensioen vastgelegd in de notulen van de bestuursvergadering van de stichting. Daarbij worden een aantal financiële randvoorwaarden gesteld. In maart 2004 wordt het definitieve bestuursbesluit tot toekenning van pensioen genomen. In dat jaar komen de polissen tot stand en wordt een pensioenpremie van ca. € 700.000 betaald. De inspecteur belast deze premie in 2009 met een navorderingsaanslag over het jaar 2004. Tijdens de procedure voor de rechter komt vast te staan dat geen sprake was een loondienstverband en dat de vergoedingen, waaronder de pensioenpremie, moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. In geschil is of de pensioenpremie in jaar 2003 of 2004 moet worden belast. Rechtbank Haarlem oordeelt dat de pensioenpremie aan jaar 2004 moet worden toegerekend omdat in dat jaar de pensioentoezegging daadwerkelijk tot stand komt. Aan het feit dat in 2003 in de jaarrekening over 2002 reeds een schuld t.a.v. pensioen is opgenomen wordt door de rechtbank geen waarde gehecht (Rb Haarlem 12 juli 2011, nrs. AWB 10/5276 en 10/5277).
Nederland mag heffen over uitkering aan inwoner van Duitsland uit hoofde van restbegunstiging pensioenregeling
Een inwoner van Duitsland ontvangt in 2006 van een Nederlandse verzekeraar een uitkering van € 167.000 (bruto) na het overlijden van diens vader in 2005. De vader had een pensioenpolis (C-polis) gesloten die voorzag in een overlijdensdekking bij overlijden vóór 1 februari 2007. Omdat er geen overige begunstigden (bijv. partner of kinderen jonger dan 30) zijn ontvangt de in Duitsland wonende zoon op grond van de restbegunstigingsclausule de eenmalige uitkering. Op grond van onze nationale wetgeving wordt deze uitkering gezien als pensioen en dus belast als loon uit vroegere dienstbetrekking. De verzekeraar hield daarom ook loonbelasting in op de uitkering. De vraag is of het belastingverdrag met Duitsland de heffing ook aan Nederland toewijst. In beginsel wordt de heffing over pensioenuitkeringen toegewezen aan het woonland (art. 12 verdrag). De Hoge Raad oordeelt echter dat van een pensioen als bedoeld in artikel 12 van het Verdrag in dit geval geen sprake is, nu de restbegunstiging het aan een pensioenuitkering eigen periodieke karakter ontbeert. Daaraan kan niet afdoen dat de restbegunstiging voortvloeit uit een pensioenregeling als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1965. Immers, voor de toepassing van artikel 12 van het Verdrag is het pensioenkarakter van de desbetreffende uitkering bepalend, en niet de kwalificatie naar nationaal recht van de regeling waaruit die uitkering voortvloeit, aldus de Hoge Raad. De heffing over de uitkering is verkregen uit niet-zelfstandige arbeid van belanghebbendes vader, en dient daarom op grond van artikel 10 van het Verdrag te worden toegewezen aan Nederland (HR 13 mei 2011, nr. 09/03847).
Wijzigingen AOW
Er is een wetsvoorstel ingediend dat bepaalt dat de AOW-uitkering met ingang van 1 januari 2012 pas ingaat op de dag dat je 65 wordt. Thans gaat de AOW-uitkering in, net zoals doorgaans het aanvullende ouderdomspensioen, op de eerste dag van de maand waarin je 65 wordt. Dit is uiteraard een bezuinigingsmaatregel. Daarnaast heeft het parlement inmiddels een voorstel aangenomen om de AOW-partnertoeslag met ingang van 1 augustus 2011 met 10% te verminderen.
Fit met het vitaliteitspakket: afschaffing spaarloon en levensloopregeling.
Het kabinet wil, met het zogeheten vitaliteitspakket, de marktpositie van alle oudere werknemers bevorderen, zodat zij zonder overheidssteun kunnen concurreren op de arbeidsmarkt. Eén van de onderdelen van het maatregelenpakket is om de levensloop en de spaarloonregeling af te schaffen. De bedoeling is dat vanaf 1 januari 2012 niet meer kan worden ingelegd op de spaarloonregeling. Voor de levensloop komt een overgangsregeling (zie Brief van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 4 juli 2011, nr. ASEA/SAS/2011/11971).
Onhandige actie DGA leidt tot afkoop pensioen
Een in België woonachtige DGA heeft pensioen opgebouwd in zijn BV. In 2004 bedraagt de pensioenverplichting ca. € 700.000 terwijl er ca. € 300.000 aan liquide middelen aanwezig is. Daarnaast is sprake van een vordering op een andere BV van de DGA ter grootte van € 550.000. Deze vordering is in feite veel minder waard. Het bedrag aan liquide middelen wordt in december 2004 volledig door de DGA opgenomen. Eind januari 2005 wordt in verband met de geldopname een lening overeenkomst opgesteld. De inspecteur stelt dat de geldopname in december 2004 moet worden gezien als een gedeeltelijke afkoop van pensioen en dat daarom de gehele aanspraak ter waarde van € 700.000 als loon uit vroegere dienstbetrekking moet worden aangemerkt. De DGA stelt dat de geldopname een lening betreft. Hof Den Bosch oordeelt echter dat er geen bewijs is voor de stelling dat de lening overeenkomst al bestond ten tijde van de geldopname en stelt de inspecteur in het gelijk (Hof Den Bosch 18 februari 2011, 2009/00692). Van belang is nog te melden dat het belastingverdrag met België de heffing ingeval van afkoop toewijst aan Nederland.