ij Rechtbank Haarlem speelde de volgende casus. Een DGA had in 2004 ruim vijf ton aan pensioenvoorziening op de balans staan. De inspecteur vond dat de BV geen pensioenverplichting was aangegaan en corrigeerde c.q. verhoogde de winst met vijf ton. Het opmerkelijke, zeg maar gerust het bizarre, in deze zaak was dat de belastingplichtige met drie niet-getekende pensioenovereenkomsten aan kwam zetten en verwachtte dat de inspecteur zou aangeven welke van de pensioenbrieven hij zou accepteren voor het vormen van een pensioenvoorziening.
Resultaten
Salarisstijgingen vlak voor pensioendatum. Bizar standpunt fiscus!
Salarisstijgingen in de laatste vijf jaar voor de pensioendatum, voor zover deze niet het gevolg zijn van gangbare functiewijzigingen of gangbare leeftijdsperiodieken, mogen in een eindloonregeling in beperkte mate tot het pensioengevend loon worden gerekend. Deze beperking houdt in dat salarisstijgingen slechts tot 2% boven de gemiddelde loonindex voor CAO-lonen zijn toegestaan. Dit staat sinds 1 juni 1999 (invoering Witteveen-wetgeving) in art. 10b lid 1 Uitv.besl. LB 1965. De vraag is hoe met de vijfjaarstermijn moet worden omgegaan bij uitstel van de pensioendatum. Zoals verwacht probeert de fiscus de termijn dan op te rekken. Maar eerst besteden we aandacht aan een recente uitspraak.
Stamrechtperikelen: geen toegestane uitvoerder, stamrecht belastfiscaal
Goudenhanddrukstamrechten mogen worden ondergebracht bij professionele verzekeraars, pensioenfondsen, banken, eigenbeheerlichamen gevestigd in de EU en natuurlijke personen tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat of heeft gestaan (zie art. 11 en 11a Wet LB 1964). Uitvoering door een niet toegestane uitvoerder betekent dat het stamrecht wordt belast. Recent verschenen twee rechterlijke uitspraken waar het op dit punt mis ging.
Ook Hof Den Haag staat lage AOW-franchise in eigen beheer niet toe
Een BV probeert ten behoeve van de DGA toestemming te krijgen om bij de pensioenopbouw in eigen beheer de enkelvoudige gehuwden-AOW-franchise ad € 12.673 in plaats van de voorgeschreven ongehuwden AOW-franchise ad € 18.428 te hanteren. Omdat het niet verstandig is zo’n regeling rücksichtlos in te voeren wordt eerst de concept (middelloon)regeling ter goedkeuring aan de inspecteur voorgelegd. Immers, pensioenregelingen kunnen vóór invoering daarvan ter goedkeuring worden voorgelegd aan de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking reageert (art. 19c Wet LB 1964). Indien na invoering van de regeling blijkt dat deze onzuiver is (volgens de inspecteur), dan kan de regeling, zonder toepassing van sancties, met terugwerkende kracht worden aangepast. Dit geldt niet voor in eigen beheer uitgevoerde regelingen. Absolute zekerheid bij eigenbeheerregelingen kan men krijgen als men de regeling pas invoert ná goedkeuring door de fiscus.
Sterftetafels GBM/GBV 2004-2009 leiden wederom tot hogere waardering
In Pensioen up to Date juli/augustus 2010, nr. 4 besteedden wij aandacht aan het fenomeen dat het Actuarieel Genootschap (AG) tegenwoordig jaarlijks updates publiceert van sterftetafels die eens in de 5 jaar verschijnen. Deze updates zijn in feite ook sterftetafels. Dit jaar verscheen update GBM/GBV 2004 – 2009 die ook weer een gestegen levensverwachting laat zien. Fiscaal stuit het op geen enkel bezwaar om deze nieuwste tafel meteen toe te passen bij de fiscale waardering. De hogere levensverwachting leidt er toe dat de waardering voor het ouderdomspensioen iets hoger uitvalt en de waardering voor het partnerpensioen, vanwege de gedaalde overlijdenskansen, iets lager. Per saldo komt de pensioenverplichting hoger uit. We laten, aan de hand van een voorbeeld, de verschillen zien met de vorig jaar gepubliceerde update sterftetafel 2003 – 2008:
Geen stamrechtvrijstelling voor compensatie nadeliger ontslagvergoeding in kader functiewijziging
Een werknemer heeft een arbeidsovereenkomst die voorziet in een gunstige ontslaguitkering bij voortijdig ontslag. De werknemer wordt geen ontslag maar een nieuwe functie aangeboden bij dezelfde werkgever. De bestaande arbeidsovereenkomst wordt vervangen door een nieuwe. De nieuwe arbeidsovereenkomst bevat een veel lagere ontslaguitkering. Ter compensatie van deze achteruitgang krijgt de werknemer een vergoeding van € 700.000 aangeboden. De bedoeling is deze vergoeding als stamrechtkapitaal in een BV onder te brengen. De inspecteur wijst het verzoek om toepassing van stamrechtvrijstelling (art. 11 lid 1 onderdeel g Wet LB 1964) echter af. Rechtbank Arnhem volgt de inspecteur in dit oordeel. De rechtbank overweegt dat de werknemer voorwaardelijke rechten op een toekomstig onzekere vergoeding heeft ingeruild voor een zekere en direct opeisbare vergoeding. Van een ontslagsituatie en een dientengevolge aan de werknemer uit te keren ontslagvergoeding is dan ook geen sprake. Hieruit volgt dat de ontvangen vergoeding niet kan worden aangemerkt als een vergoeding voor gemiste of te missen looninkomsten door ontslag. De stamrechtvrijstelling kan dan niet aan de orde komen (Rb. Arnhem 23 juni 2011, nr. AWB 10/3516).
Gevoelige nederlaag fiscus bij Hoge Raad. Ten onrechte afgetrokken lijfrentepremies leidde tot (deels) onbelaste uitkering
Op 15 oktober 1990 werd door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën bekend gemaakt dat het lijfrenteregime per 1 januari 1992 zou wijzigen (Brede Herwaardering). Voor bestaande lijfrentepolissen (kapitaalverzekering met lijfrenteclausule) en dus gesloten vóór 15 oktober 1990 gold overgangsrecht. Dat overgangsrecht hield in dat de lijfrentepremies vanaf 1 januari 1992 aftrekbaar bleven tot een maximum van € 8.478. Veel belastingplichtigen hadden er destijds belang bij om vóór 15 oktober 1990 een lijfrentepolis af te sluiten. Rond deze datum vonden bij verzekeraars Wild West taferelen plaats waarbij mensen zelfs met zakken geld bij verzekeraars voor de deur stonden om een lijfrentepolis af te sluiten.
Afkoopsom pre-bredeherwaarderingslijfrente belast bij echtgenoot met hoogste persoonlijke inkomen
Een man sloot in de jaren tachtig een lijfrenteverzekering en trok de premies af van zijn inkomen. In 2003 wordt de lijfrente afgekocht waarbij de afkoopsom aan de echtgenote van de man werd uitgekeerd. De vrouw, die een veel lager inkomen had dan haar man, gaf de afkoopsom in haar IB-aangifte op als belastbaar inkomen. Hof Amsterdam oordeelde dat de afkoopsom van een dergelijke kapitaalverzekering met lijfrenteclausule, waarop het oude fiscale regime van vóór 1992 van toepassing is gebleven, belast is bij de echtgenoot die het hoogste persoonlijke arbeidsinkomen heeft in het jaar dat de afkoopsom is genoten (op grond van hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, lid 1, van de Invoeringswet Wet IB 2001 juncto artikel 75 van de Wet IB 1964 (tekst 2000) juncto artikel 5, lid 1, Wet IB 1964 (tekst 1991)). De afkoopsom diende dus bij de man te worden belast (Hof Amsterdam, 28 april 2011, nr. P08/00498).
Pensioen omzetten in stamrecht: Fiscale kamikaze actie
Een vrouw is in dienst van een BV waarvan ze samen met haar man 50% van de aandelen heeft. In de arbeidsovereenkomst staat dat de BV voor haar een ouderdomspensioen in eigen beheer zal toekennen over de jaren 2000 t/m 2004 met een maximale last van € 120.000 voor de vennootschap. In verband met een verkoop van de aandelen wordt overeengekomen dat mevrouw uiterlijk in 2007 € 120.000 (+ 6% rente) ter aanwending krijgt voor pensioen. Dit bedrag wordt op de balans ultimo 2004 opgenomen. Mevrouw blijft nog tot en met 2007 in dienst van de vennootschap. Vervolgens wordt in 2007 een stamrechtovereenkomst opgesteld waaruit blijkt dat het genoemde bedrag plus de rente (€ 137.000) opeens als ontslagvergoeding ter beschikking wordt gesteld waarbij het de bedoeling is dat het geld als stamrechtkapitaal naar een stamrecht-BV wordt overgeheveld. In 2009 legt de inspecteur een na heffingsaanslag loonbelasting op voor de jaren 2004 en 2005 over het bedrag van € 137.000. De inspecteur ziet de vergoeding blijkbaar gewoon als loon uit dienstbetrekking en in ieder geval niet als vrijgestelde pensioenaanspraak. De BV stelt daarentegen dat de stamrechtvrijstelling (art. 11 lid 1 onderdeel g Wet LB 1964) van toepassing is. Rechtbank Breda stelt de inspecteur in het gelijk. De rechtbank overwoog dat de stamrechtovereenkomst feitelijk een uitwerking van de pensioenafspraken was. Er was dus geen sprake van vervanging van gederfd of te derven loon waardoor de stamrechtvrijstelling niet van toepassing was (Rb Breda 8 april 2011, nr. AWB 09/3354). Een rare casus. Het blijkt maar weer dat je afspraken duidelijk moet vastleggen en dat je niet zo maar ongestraft van het ene (pensioen) naar het andere (stamrecht) fiscale regime kan overstappen.
Pensioenaanspraak belast als resultaat uit overige werkzaamheden
Weer een gekke casus. Een vrouw verricht in de periode 2000-2004 als secretaris werkzaamheden voor een stichting. Op de verkregen vergoedingen wordt loonbelasting ingehouden. In 2003 is sprake van een toe te kennen pensioen en worden er reeds offertes opgevraagd bij een verzekeraar. In september 2003 wordt een stellig voornemen tot pensioen vastgelegd in de notulen van de bestuursvergadering van de stichting. Daarbij worden een aantal financiële randvoorwaarden gesteld. In maart 2004 wordt het definitieve bestuursbesluit tot toekenning van pensioen genomen. In dat jaar komen de polissen tot stand en wordt een pensioenpremie van ca. € 700.000 betaald. De inspecteur belast deze premie in 2009 met een navorderingsaanslag over het jaar 2004. Tijdens de procedure voor de rechter komt vast te staan dat geen sprake was een loondienstverband en dat de vergoedingen, waaronder de pensioenpremie, moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. In geschil is of de pensioenpremie in jaar 2003 of 2004 moet worden belast. Rechtbank Haarlem oordeelt dat de pensioenpremie aan jaar 2004 moet worden toegerekend omdat in dat jaar de pensioentoezegging daadwerkelijk tot stand komt. Aan het feit dat in 2003 in de jaarrekening over 2002 reeds een schuld t.a.v. pensioen is opgenomen wordt door de rechtbank geen waarde gehecht (Rb Haarlem 12 juli 2011, nrs. AWB 10/5276 en 10/5277).