Bij een pensioenopbouw in eigen beheer was er in bijna alle pensioenbrieven een voorwaardelijke open indexatiebepaling opgenomen. Een dergelijke bepaling was ook in alle de door de belastingdienst ontwikkelde
modelovereenkomsten opgenomen. De pensioenen worden na ingang zoveel mogelijk welvaarts- of waardevast gehouden. Destijds was de belangrijkste reden om een dergelijke bepaling op te nemen, om bij de vaststelling van de fiscale pensioenverplichting te kunnen blijven rekenen met een rekenrente van 4%, ook in tijden van een hogere markrente. Anno 2020 met een marktrente van min 0,38% is dat haast onvoorstelbaar. Dat er aan een open voorwaardelijke indexatie bij een overdracht van een pensioenkapitaal wel degelijk waarde toegekend kan worden bleek uit het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2006 waarbij de open-indexatie vertaald werd naar een vaste stijging van afgerond 2%. Dit arrest leidde tot de het besluit van 3 juli 2008 waarin de complexe indexatieboekhouding bij overdracht van pensioenkapitaal werd geïntroduceerd. Het is daarom onbegrijpelijk dat een DGA bij een overdracht van pensioenkapitaal in 2012 in de fout ging met zware fiscale consequenties.
Resultaten
Van erfgenamen-ODV naar een uitgestelde eigen lijfrente
In een onlangs gepubliceerd vraag en antwoord van de Belastingdienst is een bevestiging te vinden dat een geërfde ODV omgezet kan worden naar een eigen uitgestelde lijfrente. Het V&A 20-008 handelde over de vraag of een door een erfgenaam verkregen uitkeringsrecht op een ODV aangewend kan worden voor een direct ingaande tijdelijke nabestaandenlijfrente die uitkeert aan de erfgenaam zelf. Deze op zich best wel complex omgeschreven vraag kan het beste aan de hand van een voorbeeld toegelicht worden.
De uitkerende lijfrente in beleggingseenheden, alternatief voor garantie
De lage marktrente betekent dat er met een lijfrentekapitaal een lage gegarandeerde uitkering aangekocht kan worden. Dit is een van de redenen waarom een uitkerende beleggingslijfrente snel aan populariteit wint. Vooral vermogensbeheerders die zich kwalificeren als beleggingsonderneming, in de zin artikel 3.126 wet IB, komen met deze producten. Verzekeringsmaatschappijen en banken blijven met de productontwikkeling nog achter. Afgezet tegen de gegarandeerde bancaire lijfrente leidt de uitkerende beleggingslijfrente naar verwachting tot een fors hogere
uitkering en gelet op de beleggingshorizon van tenminste 20 jaar bij een levenslange bancaire lijfrente kan er wel risico gelopen worden. Bij een uitkeringsperiode van 20 jaar zijn ook in de slecht weer scenario’s, de verwachte uitkeringen nog hoger dan de gestorte koopsom.
ODV in uitkeringsfase, afstorten naar een lijfrente
De eindstand van de uitfaseringswetgeving geeft per 31-12-2019 een totaal van 53.576 omzettingen van een pensioen in eigen beheer naar een ODV, zie ook PUTD 2020-11. Al deze ODV’s kunnen geheel of gedeeltelijk afgestort worden in een lijfrente. Bij de afstorting van de ODV in een lijfrente vindt er een overgang plaats van de wet Loonbelasting naar de wet Inkomstenbelasting. Het lijfrenteregime biedt in de uitkeringsfase meer flexibiliteit dan het ODV-regime. Wij zien weinig redenen waarom een DGA wiens BV over voldoende middelen beschikt, zeker in de uitkeringsfase, niet zou kiezen voor afstorting in een lijfrente. De voordelen van een afstorting in lijfrente ten opzichte van handhaven van de ODV in de BV zetten wij hieronder op een rij.
Belastingdienst laat zich uit over rendement beschikbarepremieregeling eigen beheer
Uiteraard mag een DGA, behalve op basis van eindloon- of middelloon, ook op basis van beschikbare premie pensioen in eigen beheer opbouwen. Via viditax kregen wij het bericht binnen dat de belastingdienst zich schriftelijk heeft uitgelaten over de vaststelling van de rendementen die daarbij mogen worden gehanteerd (Belastingdienst 27 januari 2011 BO011CG008/BPR01). Volgens de belastingdienst kan het rendement op drie manieren worden vastgesteld.
Langer leven, langer werken, later met pensioen
In PutD 2017-03 hebben we het levensverwachtingsaanpassingsmechanisme geïntroduceerd, kortweg LAM genoemd. Het LAM is een mechanisme in de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW) en het fiscale pensioenkader in de wet Loonbelasting dat er voor zorgt dat als de geprognotiseerde (stijging van de) levensverwachting doorzet, zowel de AOW-gerechtigde leeftijd als de pensioengerechtigde leeftijd voor het werknemerspensioen opschuift. Een nogal technische formule die, hoewel identiek voor beide wetten, een andere consequentie uit het resultaat van de formule afleidt. De grote onbekende grootheid is de verwachte resterende levensverwachting van een 65 jarige. Deze resterende levensverwachting wordt door het CBS jaarlijks gepubliceerd
De RVU-vrijstelling
Begin september is het eerste wetsvoorstel voortkomende uit het pensioenakkoord, de Wet Bedrag ineens, RVU en verlofsparen gepubliceerd. Dit wetsvoorstel is op 17 november 2020 unaniem aangenomen door de Tweede Kamer. De planning is, dat het wetsvoorstel ook voor het einde van het jaar door de Eerste Kamer geloodst wordt. De RVU-vrijstelling treedt al per 1 januari 2021 in werking. De RVU-vrijstelling oogt
op het eerste gezicht sympathiek. De doelstelling is immers om werknemers die niet meer in staat zijn om gezond, al werkend de AOW-gerechtigde leeftijd te bereiken,
in staat te stellen om eerder te stoppen met werken. Echter bij doorrekening blijkt dat de RVU-vrijstelling in veel gevallen onvoldoende financiële ruimte biedt. De belangrijkste aspecten van de RVU-vrijstelling worden hierna toegelicht.
10% afkoopmogelijkheid pensioen en lijfrente vanaf 2022
De term “Bedrag ineens” in de titel van het in september gepubliceerde wetsvoorstel heeft betrekking op de introductie van een afkoopmogelijkheid van pensioen en lijfrente. Het is de bedoeling dat het vanaf 2022 mogelijk is om maximaal 10% van de waarde van het pensioen en of de lijfrente af te kopen.
Fiscale waardering van een stamrecht, nog altijd 4% en dus vrijval.
Op 30 juni 2020 heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden nog maar eens bevestigd dat er niet te tornen valt aan het waarderingsvoorschrift van 4% zoals opgenomen in artikel 3.29 wet IB. Deze bepaling geldt voor pensioen- en soortgelijke verplichtingen. En een stamrecht is een soortgelijke verplichting. De invalshoek van de belanghebbende was hier origineel maar mocht hem niet baten. Zijn stelling dat het 4%-waarderingsvoorschrift leidend tot een gedeeltelijke vrijval van de verplichting met belastingheffing tot gevolg, een inbreuk is op het eigendomsrecht en hiermee in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens overtuigde het Hof niet.
Het pensioenakkoord is een feit
Met de instemming van het FNV-leden parlement op 4 juli is het Pensioenakkoord een feit. En kan de wetgevingscarrousel volop gaan draaien. Het pensioenakkoord wordt gefaseerd ingevoerd. De minder snelle stijging van de AOW-leeftijd tot aan 2025 is al ingevoerd. En er is al een wetsvoorstel, met daarin de Wet bedrag ineens, RVU-uitkering en verlofsparen.