De keuzes tussen ‘afkoop’ en ‘ODV’ is bij lange na niet de moeilijkste keuze voor DGA’s. Waar veel onduidelijkheid over is, en die onduidelijkheid is met de publicatie van de novelle niet minder, zijn de rechtsgevolgen voor de partner. In PutD 2016-22 hebben we uitgebreid stilgestaan bij de bouwstenen van de voorwaardelijke partnercompensatie. Daarbij tevens aangetekend dat in onze visie het huwelijksgoederenregime van belang is voor de beantwoording van de vraag of er een partnercompensatie moet worden verstrekt. Los van het feit of er, in de specifieke omstandigheden, wel degelijk behoefte bestaat aan aanvullende voorzieningen voor de partner. Ook hebben we betoogd dat op grond van de wetshistorie een verplicht rondje langs de notaris niet noodzakelijk is, maar hooguit gewenst voor de rechtszekerheid. In deze uitgave introduceren we de complexiteit van de partnercompensatie aan de hand van een voorbeeld.
Resultaten
Stand van zaken wetsvoorstel Uitfasering
Met de behandeling in de Tweede Kamer afgerond en de behandeling in de Eerste Kamer een eind op weg, maken wij een laatste tussenstand op van het wetsvoorstel Uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen.
Tijdsplanning wetsvoorstel uitfasering Pensioen in eigen beheer.
Inmiddels heeft het wetgevende proces zijn eerste stappen genomen. Onder grote tijdsdruk moet dit wetsvoorstel nu voor 1 januari 2017 geëffectueerd worden. De eerste stappen zijn inmiddels gezet. Na een besloten technische briefing op 28 september 2016 is er een eerste ronde schriftelijke vragen ingediend. Het verslag hiervan is gepubliceerd op 12 oktober 2016 en bevat zeer veel vragen. Vragen die deels ook al zijn geadresseerd tijdens het seminar.
Fiscale faciliteit pensioen in eigen beheer verdwijnt, verdwijnt pensioen in eigen beheer?
Op 1 juli jongstleden is Wiebes uiteindelijk met zijn keuze gekomen: de fiscale faciliteit voor pensioen in eigen beheer de BV vervalt met ingang van 1 januari 2017. Er komt geen andere fiscaal gefacilieerde vorm van oudedagsparen binnen de BV voor in de plaats. Voor de tot 2017 opgebouwde pensioenen geldt eerbiedigende werking. Voor deze pensioenen blijft het verschil tussen de fiscale en de commerciële verplichting met bijbehorende dividendklem dus bestaan. Het kabinet wil echter in het verkiezingsjaar 2017 een lastenverlichting aankondigen. En de belastingdienst wil af van het pensioen in eigen beheer. Vandaar dat het vanaf 1 januari 2017 mogelijk wordt om het pensioen af te waarderen tot het niveau waarop de BV een fiscaal voordeel heeft genoten, namelijk tot de fiscale pensioenverplichting en deze verplichting op fiscaal gunstige wijze af te kopen. Wiebes stelt een overgangstermijn van 3 jaar voor om de afkoop te stimuleren. Bij een afkoop in 2017 wordt 34,5% van de fiscale pensioenverplichting per 31 december 2015 onbelast uitgekeerd. Het restant, de overige 65,5% van de fiscale pensioenverplichting op 31december 2015 en de aangroei van de fiscale pensioenverplichting in 2016 is progressief belast in box 1. Per saldo zal dit bij een belastingheffing van 52% neerkomen op een belastingdruk van circa 35% over de fiscale pensioenverplichting. De belastingvrijstelling neemt af tot 25% in 2018 en 19,5% in 2019.
De 5 themas in het overgangsregime
In onze artikelenreeks over de wijziging van het fiscale regime voor pensioen in eigen beheer hebben wij 6 thema’s benoemd naar aanleiding van de eerste plannen van Wiebes. Het eerste thema, namelijk het oorspronkelijke idee dat er ook na 2016 een fiscale faciliteit zou blijven bestaan was al afgevallen en met de brief van 1 juli 2016 heeft ook het thema van fiscaal anticiperen (thema 6) gedeeltelijk aan belang verloren. Naar aanleiding van de brief van 1 juli 2016 een update van deze thema’s.
De 5 themas in het overgangsregime van de OSEB
In onze artikelenreeks over de wijziging van het fiscale regime voor pensioen in eigen beheer hebben wij zes thema’s benoemd. Naar aanleiding van de meest recente stand van zaken hierbij een update op deze thema’s.
Toezeggingen van Weekers in de Eerste Kamer.
In artikel PutD 2014-2 hebben wij u onze visie gegeven op de visie van Weekers én de Raad voor de Jaarsverslaglegging. Vlak voor zijn opstappen wordt Weekers bij de behandeling van het belastingplan 2014 op 16 en 17 december 2013 nog kritisch ondervraagd door enkele leden van de Eerste Kamer. De heer Brocker van de VVD vraagt zich af waarom optie 2 in de Weekers-brief, namelijk het omzetten van de fi scale pensioenverplichting in een beschikbare premiesaldo, niet kan, nu dit door geleerde actuarissen bepleit wordt. De heer Essers van het CDA vraagt zich af, nu het kabinet enerzijds zwaar inzet op het uitkeren van de dividend en dit anderzijds weer gefrustreerd wordt door de dividendtoets, wat nu eigenlijk de visie van het kabinet op pensioen in eigen beheer is? Welke concrete stappen wil men op korte termijn nemen nu optie 1 (‘commercieel wordt fi scaal’) en optie 3 (‘de belastingschuld’) niet op korte termijn gerealiseerd kunnen worden. Volgens Essers is optie 2 op korte termijn realiseerbaar met overzienbare budgettaire gevolgen. Naar aanleiding van deze bevraging komt Weekers met een aantal interessante toezeggingen.
Kan de pensioenverplichting ook wat lager?
De economische malaise gaat niet ongemerkt voorbij aan de MKB-
ondernemer. Wij krijgen regelmatig de vraag of de fiscale pensioenverplichting
niet wat lager kan. Met name de actuariële supertanker speelt de, intussen niet
meer zo goed renderende, BV parten. Daarmee wordt de actuariële oprenting van
de pensioenvoorziening voor de opgebouwde pensioenaanspraken bedoeld. Die
oprenting gaat altijd door, ook als de pensioenopbouw is gestopt. De reden om de
pensioenverplichting lager te waarderen dan op het maximale fiscale niveau, heeft
zowel rationele als emotionele kanten. Ter voorkoming van verdampende verliezen
en een beter ogende fiscale balanspresentatie richting stakeholders. Inmiddels
zullen deze stakeholders ook al wel op de hoogte zijn van het verschil tussen de
fiscale pensioenverplichting en de bedrijfseconomische pensioenverplichting zodat
dit struisvogelargument steeds minder hout zal snijden.
Afschaffing van de levensloopfiscaal voordeel in 2010
Met ingang van 2012 was nieuwe toegang tot
de levensloopregeling al geblokkeerd. Alleen per 31-12-2011
bestaande deelnemers met een saldo van € 3.000,– of meer,
konden gebruik blijven maken van de levensloopfaciliteit
op grond van een zeer ruime overgangsregeling. Deze
overgangsregeling is met ingang van 2013 sterk ingeperkt. Per
einde 2021 bestaat de levensloopfaciliteit niet meer en wordt
het dan aanwezige saldo tot het box-I inkomen gerekend. Een
strop voor de DGA’s die met de levensloop dachten alsnog
een prépensioen te realiseren. Het opgebouwde saldo van
maximaal 210% van het salaris zou dan immers vanaf 62 jaar
tot aan de 65-jarige leeftijd worden uitgekeerd.
In hoeverre mag de hoogte van een periodieke uitkering varieren? Nieuw standpunt fiscus
Een stamrecht is een recht c.q. aanspraak op periodieke uitkeringen. Het begrip ‘periodieke uitkeringen’ komt voor in de Wet IB 2001 en de Wet LB 1964. De inhoud van het begrip is voor beide wetten identiek. Periodieke uitkeringen zijn een reeks van uitkeringen waarbij sprake is van een bepaalde onzekerheid. In het kader van pensioen, goudenhanddrukstamrechten en lijfrenten vormt het overlijdensrisico c.q. de sterftekans de onzekerheid. De sterftekans dient minimaal 0,94% te zijn (arrest Hoge Raad, 30 oktober 1991, nr. 27 215). Dit betekent dat er minimaal een kans van 0,94% moet zijn dat de reeks van uitkeringen ten einde komt door het overlijden van de gerechtigde. In concreto komt dit erop neer dat gedurende de uitkeringsperiode de verzekerde of beide verzekerden minimaal een kans van 0,94% moeten hebben om te overlijden.