In het onlangs gesloten pensioenakkoord is afgesproken de stijging van de AOW-leeftijd te temporiseren. De pensioenleeftijd blijft in 2020 en 2021 bevroren op de huidige leeftijd van 66 jaar en 4 maanden. In 2022 zal de AOWleeftijd stijgen naar 66 jaar en 7 maanden, in 2023 naar 66 jaar en 10 maanden en in 2024 naar 67 jaar. Een vertraging in het oorspronkelijke groeipad van 3 jaar.
Resultaten
Pensioenpotten als planningsinstrument.
Elders in dit blad hebben we u laten zien hoe de AOW- en pensioengerechtigde leeftijd naar verwachting zullen gaan stijgen. Veel werknemers (en DGA’s) hebben verschillende pensioenpottenopgebouwd die op verschillende momenten tot uitkering komen: Gegarandeerde pensioenen, harde pensioenkapitalen of premiepensioenen waarbij het uiteindelijke pensioen afhankelijk zal zijn van het behaalde rendement op de ingelegde premies. Kortom, een lappendeken. De grote uitdaging is dus om tijdig in te zien of de bij elkaar gespaarde pensioenen toereikend zijn om überhaupt te kunnen stoppen. Helaas komt het nog te vaak voor dat men dit veel te laat gaan onderzoeken en er weinig tot geen ruimte meer is om het pensioen nog te verbeteren en, in het uiterste geval, noodgedwongen moeten doorwerken om een inkomensval te voorkomen. En daar zit ook niet iedere werkgever op te wachten.
Wetsvoorstel versnelde verhoging AOW
Met de introductie van de Wet VAP in 2013 is niet alleen het tweede pijler pensioenkader aangepast, maar is de AOW-gerechtigde leeftijd ook afhankelijk gemaakt van de ontwikkeling van de levensverwachting. Op dit moment geldt een AOW-gerechtigde leeftijd van 67 jaar vanaf 2023. Dit groeipad wordt door staatssecretaris Klijnsma versneld naar 2021. Een wetsvoorstel daartoe heeft zij onlangs aangeboden.
Wet VAP: Pensioenleeftijd 67 jaar of toch 65 jaar?
Anders dan bij de herrekening van pensioenen in het kader van het de wet VPL waarbij de uitstelberekening van 60 naar 65 jaar op basis van fiscale grondslagen gemaakt kon worden, vindt het uitstel van 65 jaar naar 67 jaar plaats op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. Dit betekent dus een rekenrente lager dan 4%. Dat heeft tot gevolg dat de fiscale pensioenverplichting per 31 december 2013 op basis van 67 jaar na het uitstel lager is dan de fiscale pensioenverplichting per 31 december 2013 op basis van 65 jaar voor het uitstel. Hierover berichtten wij al in Pensioen-up-to-Date 2013-3.
AOW-ingangsleeftijd verschuift per april 2012: alle beetjes helpen?
Het Kabinet Rutte heeft zichzelf een majeure bezuinigingsdoelstelling van 18 miljard opgelegd. Een van de maatregelen die daar aan moet bijdragen is de verschuiving van de AOW-ingangsleeftijd van de eerste dag van de maand waarin de gerechtigde 65 jaar wordt naar de feitelijke verjaardag. Dit gaat in op 1 april 2012. Hiermee wordt een bezuiniging ingeprijsd van gemiddeld een halve maand AOW. Daar staat tegenover dat de einddatum van werknemers- en volksverzekeringen en sociale voorzieningen ook verschuift naar de 65ste verjaardag. Een uitkering op grond van bijvoorbeeld de WIA of de ANW loopt dus ook langer door. Per saldo is de verwachte bezuiniging 65 miljoen euro. Een druppel op de gloeiende plaat.
Nederland mag heffen over uitkering aan inwoner van Duitsland uit hoofde van restbegunstiging pensioenregeling
Een inwoner van Duitsland ontvangt in 2006 van een Nederlandse verzekeraar een uitkering van € 167.000 (bruto) na het overlijden van diens vader in 2005. De vader had een pensioenpolis (C-polis) gesloten die voorzag in een overlijdensdekking bij overlijden vóór 1 februari 2007. Omdat er geen overige begunstigden (bijv. partner of kinderen jonger dan 30) zijn ontvangt de in Duitsland wonende zoon op grond van de restbegunstigingsclausule de eenmalige uitkering. Op grond van onze nationale wetgeving wordt deze uitkering gezien als pensioen en dus belast als loon uit vroegere dienstbetrekking. De verzekeraar hield daarom ook loonbelasting in op de uitkering. De vraag is of het belastingverdrag met Duitsland de heffing ook aan Nederland toewijst. In beginsel wordt de heffing over pensioenuitkeringen toegewezen aan het woonland (art. 12 verdrag). De Hoge Raad oordeelt echter dat van een pensioen als bedoeld in artikel 12 van het Verdrag in dit geval geen sprake is, nu de restbegunstiging het aan een pensioenuitkering eigen periodieke karakter ontbeert. Daaraan kan niet afdoen dat de restbegunstiging voortvloeit uit een pensioenregeling als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1965. Immers, voor de toepassing van artikel 12 van het Verdrag is het pensioenkarakter van de desbetreffende uitkering bepalend, en niet de kwalificatie naar nationaal recht van de regeling waaruit die uitkering voortvloeit, aldus de Hoge Raad. De heffing over de uitkering is verkregen uit niet-zelfstandige arbeid van belanghebbendes vader, en dient daarom op grond van artikel 10 van het Verdrag te worden toegewezen aan Nederland (HR 13 mei 2011, nr. 09/03847).
Wijzigingen AOW
Er is een wetsvoorstel ingediend dat bepaalt dat de AOW-uitkering met ingang van 1 januari 2012 pas ingaat op de dag dat je 65 wordt. Thans gaat de AOW-uitkering in, net zoals doorgaans het aanvullende ouderdomspensioen, op de eerste dag van de maand waarin je 65 wordt. Dit is uiteraard een bezuinigingsmaatregel. Daarnaast heeft het parlement inmiddels een voorstel aangenomen om de AOW-partnertoeslag met ingang van 1 augustus 2011 met 10% te verminderen.
Lage AOW-franchise in eigen beheer?
In de mei/juni editie van dit jaar behandelden wij de uitspraak van Rechtbank Den Haag d.d. 12 mei 2010, nr. AWB 09/4415 LB). Uit de uitspraak meenden wij af te leiden dat de onderhavige pensioenregeling een eindloonregeling betreft. Naar aanleiding hiervan werden wij gebeld door de adviseur die deze procedure voert. Hij deelde ons mede dat sprake is van een middelloonregeling. Het misverstand kon ontstaan omdat in de feitenomschrijving bij de uitspraak niets stond vermeld over de aard van de regeling – eindloon of middelloon -, terwijl dat natuurlijk wel van groot belang is. Voorts wist de adviseur te melden dat hij namens cliënt in hoger beroep is gegaan. Dus wordt vervolgd.
De Bos-belasting. Hoe zat het daar ook al weer mee?
Het coalitieakkoord Balkenende/Bos 2007 voorzag in een speciale heffing om de AOW betaalbaar te houden. Iedereen die ná 1945 was geboren zou vanaf 2011 een bijdrage gaan betalen ter grote van 0,6% over zijn aanvullende pensioen boven € 18.000 tot € 31.000. Deze bijdrage zou jaarlijks met 0,6% worden verhoogd totdat in 2040 het maximum van 17,9% was bereikt. Personen die tot hun 65e doorwerkten hoefden niets te betalen. De volksmond noemde deze beoogde heffing de ‘Bos-belasting’. Vanwege een te grote complexiteit is de ‘Bos-belasting in een nieuw jasje gestoken: de houdbaarheidsbijdrage. Dit houdt in dat de bovengrens van de tweede schijf niet meer volledig wordt geïndexeerd maar slechts voor 75%. Dit betekent een verkorting van de tweede schijf waardoor eerder het 42% tarief van de derde schijf van toepassing is. De houdbaarheidsbijdrage is gelijk aan het verschil tussen het tarief van de tweede en derde schijf, toegepast op het deel van het inkomen dat vanaf 2011 extra in de derde schijf valt. De houdbaarheidsbijdrage geldt niet voor personen geboren vóór 1 januari 1946. Daartoe staan er sinds 2009 twee tarieftabellen in de Wet IB 2001: een tabel in art. 2.10 voor personen geboren ná 1946 en een tabel in art. 2.10a voor personen geboren vóór 1946. De houdbaarheidsbijdrage wordt met ingang van 2011 feitelijk van kracht. Dan vindt aanpassing van art. 10.1 Wet IB 2001 (inflatiecorrectie) plaats, zodanig dat de bovengrens van de tweede schijf van de tarieftabel van art. 2.10 niet volledig maar met 75% wordt geïndexeerd.